“Je kwetsbaarheid uiten op een gepaste manier levert vrijwel altijd mildheid en vertrouwen op”
Jeroen Kloet is psychiater bij het VIP-team Tilburg (Vroege Interventie Psychose) van GGz Breburg. Hij is heel openhartig over zijn eigen angststoornis, waarover hij ook regelmatig blogs schrijft. (Daarnaast is onlangs tevens een bipolaire stoornis type 2 vastgesteld.) Om de open discussie te bevorderen, startte hij begin 2017 een eigen initiatief: het Anti Stigma Café.
“Al heel mijn leven ben ik psychisch en emotioneel wat instabiel, met wisselende stemmingen. Van nature piekerde ik al veel over existentiële vragen als ‘wie ben ik nu?’, ‘wat doe ik hier eigenlijk?’ Ik had het gevoel dat ik er niet echt bij hoorde en niet goed genoeg was. Daardoor was ik vaak somber en snel angstig. In de puberteit werd het ondraaglijk en kreeg ik paniekaanvallen. Sindsdien bleven er altijd periodes dat het zich weer manifesteerde. Toen ik geneeskunde ging studeren in Rotterdam, was ik de hele dag angstig en kreeg ik ‘s avonds oncontroleerbare paniekaanvallen. (Uit schaamte heb ik dat nooit aan iemand verteld.) Daardoor sliep ik nog maar twee uur per nacht en raakte ik ontregeld. Door de week probeerde ik te overleven en in het weekend kwam ik bij mijn ouders in Zeeland weer wat tot rust. Zo heb ik dat best lang volgehouden. Doordat ik goed de schone schijn kan ophouden, hadden maar weinig mensen in de gaten dat het niet goed ging. Soms ook voelde ik me dagenlang ineens opvallend goed en raakte ik ontremd. In die tijd probeerde ik mijn gevoelens te reguleren met ongezonde dingen zoals cannabis. Dat had op mij een heel heftig effect: ik kreeg energie, nam alles enorm intens waar en werd welhaast extatisch.
Daardoor ging ik het vaker gebruiken. De nachtelijke paniekaanvallen nam ik op de koop toe. Ook deed ik veel aan hardlopen; dat gaf een enorm euforisch en extatisch gevoel. Feitelijk had ik het nodig als een soort drugs om mijn stemming op te krikken. Dat sloeg een beetje door: ik liep op afgetrapte gympies een paar keer per week een halve marathon. Het euforische gevoel duurde echter maar een dag; daarom moest ik hard werken om mijn stemming oké te houden. Ik begon me zorgen te maken hoe het moest als ik straks een baan had. Bovendien zitten angststoornissen en depressie bij mij in de familie. Ik wilde niet dat somberheid en angst mijn leven regeerden en wilde er vol de strijd mee aangaan. Er open voor uitkomen vond ik echter een teken van zwakte.”
Interessante puzzels
“Aanvankelijk wilde ik geen psychiater worden; dat kwam door mijn achtergrond te dichtbij. Omdat ik me niet zo op mijn plek voelde in ziekenhuizen, overwoog ik om huisarts of sportarts te worden. Toch bleek mijn affiniteit met psychiatrie heel sterk. Ik vond het een mooi vak, omdat ik mensen zie als interessante puzzels: waarom doet iemand zoals hij doet? Ik bespreek graag met mensen hoe ze zich staande houden in het leven en waar ze tegenaan lopen. Bij andere specialismen is daar nauwelijks ruimte voor. Ik geloof zelf ook niet zo in dat puur medische. Met die al superspecialisaties verlies je snel het overzicht, terwijl dat juist in dit vak cruciaal is.
Bij een psychose is het van belang dat je iemands levensverhaal goed in kaart brengt. Door een persoonlijke combinatie van aanleg en factoren (‘nature’ en ‘nurture’) kun je klem komen te zitten. Sommige mensen zijn biologisch zo kwetsbaar dat ze ooit een psychose krijgen, terwijl anderen baat hebben bij een behandeling zonder medicatie. Volgens de biologische kant gaat het om een tekort dat je moet aanvullen met medicatie, terwijl andere stromingen juist erg anti-medicatie zijn. Zelf wil ik dat zwart-witdenken vermijden. Ik zie psychose als een disbalans; per persoon moet je kijken wat hij nodig heeft om weer in balans te raken. Maar we zijn maar simpele zielen; niemand weet hoe het allemaal zit in iemands hoofd.
Hoogleraar Jim van Os durft dat ook te erkennen; daarom hamert hij op goede behandelcontacten en op samen zoeken wat helpt in jouw herstel. Overigens is het lastige bij diagnoses dat mensen zich vaak gaan gedragen naar hun label en het als excuus aandragen. Maar het zegt niets over jou als persoon; hoogstens over een groep klachten. Ook zijn er vaak grote verschillen tussen personen met eenzelfde DSM-classificatie. Maar ook met een kwetsbaarheid ben je zelf verantwoordelijk hoe je ermee omgaat. Bovendien werkt het averechts als je weer met elkaar in verbinding wilt komen. Mensen houden echter van controle en van hokjes.
Ook de ggz geeft veel te veel aandacht aan het ziek en afwijkend zijn. De grens tussen normaal en niet normaal is echter vaak heel arbitrair. Zelf heb ik periodes dat ik door mijn klachten minder kan, maar een paar weken later kan ik het weer wel. Net zoals het na slecht weer altijd weer opklaart; je moet je niet fixeren op donderbuien. Maar in de herstelbeweging mag je soms alleen kijken naar wat goed is, ook als het slecht met je gaat; dat vind ik ingewikkeld. Zelf zit ik nu in een periode waarin ik meer medicatie nodig heb. Dat voelt haast alsof je faalt, want ‘je moet het zelf doen’. Maar hoewel ik het niet toejuich als mensen voor het minste of geringste een pilletje nemen, ken ik ook mensen die er veel baat bij hebben. Daarom moet je niet te snel klaarstaan met je oordeel.
Het is vaak een zoektocht naar het juiste medicijn of de juiste behandeling. Er moet een klik zijn; dat is de basis voor herstel. Het gaat erom dat er iemand met expertise naast je staat die je durft te vertrouwen. Dat klinkt logisch, maar valt in de praktijk vaak tegen. In het huidige systeem komen mensen soms voor hun gevoel in een carrousel terecht waarin ze het niet meer voor het zeggen hebben. Al doe ik zelf net zo hard mee: een cliënt zonder primair psychotisch probleem gaat naar een ander team. Dat hangt ook samen met de DSM: de illusie dat alles in hokjes op te delen valt.
Zelf werk ik echter liever kleinschalig met persoonlijke aandacht. Daarom past de nieuwe ggz met kleine wijkteams ook beter bij de realiteit. Doordat je de instellingen en de mensen kent, kunt je de cliënt beter ondersteunen en zijn sociale netwerk beter benutten; daardoor boek je op alle vlakken winst. Cliënten voelen dat. In een grote organisatie ken je driekwart van je collega’s al niet en verlies je al snel het overzicht. Ook staan tussen teams soms behoorlijke muren en gaat de afstemming moeizaam door allerlei regeltjes; dat bevordert de verbinding niet.”
Professionele nabijheid
“Persoonlijk vind ik de term ‘professionele distantie’ een rot-term. Het impliceert een beweging van de cliënt vandaan, en die voelt dat heel goed in het contact. Afstand houden om niet helemaal in iemand op te gaan klinkt natuurlijk mooi, maar in de praktijk gaat het vooral over uit contact blijven. En mensen hunkeren naar contact. Als hulpverlener moet je goed bepalen waar de grens ligt, maar dat kan ook prima als je nabijheid zoekt.
Daarom vind ik ‘professionele nabijheid’ veel mooier. Als iemand heel depressief is, is het essentieel dat je hem zo goed mogelijk steunt en het gevoel heeft dat hij er niet alleen voor staat. Zo geef je de boodschap: ‘ik ben er voor je. En we proberen hier samen doorheen te komen.’ Ontzettend belangrijk in een behandelcontact, want vaak voelen cliënten zich niet gezien. Maar zonder valse beloften; je kúnt er niet onvoorwaardelijk voor iemand zijn. Zelf heb ik een psychotherapeut die mijn lijden ziet; alles mag er zijn. Daardoor voel ik me gehoord; dat geeft veel vertrouwen. Hij laat me vertellen waar ik zit en geeft er de goede woorden aan; dat kan enorm steunend zijn. Hij kan het niet overnemen, maar blijft bij me.
Als psychiater vertel ik soms intuïtief iets over mezelf tegen de cliënt. Dan leg ik uit dat ik zelf ook zoiets heb meegemaakt en dat het is overgegaan, al dacht ik destijds dat dat nooit zou gebeuren. Ik merk dat mensen zoiets enorm waarderen; ze beseffen dat het anderen net zo goed kan overkomen. En als je jouw kwetsbaarheid toont, toont de ander makkelijker zijn eigen kwetsbaarheid. Als het niet goed gaat, is het een enorme drempel om te vertellen hoe diep je echt zit. Dan moet je erop durven vertrouwen dat degene tegenover je de beste intenties met je heeft.
Als je kwetsbaarheid uit op een gepaste manier, levert dat vrijwel altijd mildheid en vertrouwen op. Dan komt de ander ook sneller over de brug met zijn of haar verhaal, omdat hij daar dan ruimte voor voelt. Maar het is balanceren: wat laat je wel of niet van jezelf zien? Je mag je eigen ellende wel benoemen, maar daarna ligt de bal weer bij de cliënt; het moet zijn proces dienen. Dat is een zoektocht. Hulpverleners zijn vaak bang dat ze de ander ermee belasten, maar bij cliënten zie ik bijna alleen opluchting; ze zeggen dat het hen heeft geholpen. Soms is een cliënt heel argwanend naar hulpverleners; dan moet je veel tijd steken in contact maken. Dat vergt engelengeduld. Overigens krijg ik jeuk van de term ‘ziekte-inzicht’. Te snel wordt geoordeeld dat de cliënt zijn eigen aandeel niet ziet en geen zinvol gesprek kan voeren over zijn kwetsbaarheid. Dat kan stigmatiserend werken en blokkeert het pad naar verbinding. Al wil dat niet zeggen dat je die term nooit kunt gebruiken. Het mooiste is als je met de cliënt een formulering kunt vinden die de lading dekt: waar heeft hij zelf last van?
Zelf zie je die psychose, terwijl de cliënt vindt dat iedereen hem dwarsboomt. Dan heb je het tóch over hetzelfde, maar benoem je het anders. Maar we zijn niet gewend om ons zo uit te drukken. Vaak besteden we veel woorden aan heel simpele processen. In de nieuwe psychiatrie zijn de standaardvragen: waar heb je last van, en wat heb je nodig?”
Geen wij-zijcultuur
Jeroen deed tweemaal mee aan de Socialrun, een hardloopestafette over 555 kilometer om aandacht te vragen voor psychische kwetsbaarheid en stigma. “Het idee sprak me enorm aan, ook doordat je het met een team met zowel cliënten als hulpverleners aangaat. Wel is het een slijtageslag: drie dagen lang leef je op een manier die je kwetsbare mensen ontraadt. Ook kunnen onderling wrijvingen ontstaan. Maar doordat je samen die uitdaging aangaat, met naast vermoeidheid en stress ook mooie momenten, geeft dat een enorme verbinding; dat is ontzettend mooi. Vooral de Afsluitdijk vond ik op een positieve manier spannend. In een blog voor Psychosenet (‘De Socialrun als medicijn’) trok ik een vergelijking met toen ik in een depressie zat. Daarmee vergeleken is de Socialrun weliswaar zwaar, maar niet zó zwaar.”
Een van de projecten die met gelden van de Socialrun zijn gestart, is het Anti Stigma Café, een initiatief van Jeroen dat in februari 2017 van start ging. “Het idee ontstond na mijn laatste depressie. Op mijn werk vertelde ik soms over mijn kwetsbaarheid. Ik wilde dat in een grotere setting doen, door mensen te interviewen en ook te vertellen over mijn eigen cliëntenrol.
Die dubbelrol van cliënt/hulpverlener, in interactie met publiek, vond ik wel interessant: een simpel concept dat zó overgenomen kan worden. Het was spannend, maar iedereen reageerde heel positief. Het mooiste zijn de interviews met mensen die we uitnodigen, met als boodschap dat we allemaal maar gewoon mensen zijn en dat die hele wij-zijcultuur (hulpverlener vs. cliënt) eigenlijk niet bestaat. Collega’s reageren best positief. Ze vinden het boeiend; het raakt hen ook wel. Wel is het makkelijker om cliënten te werven voor een interview dan collega’s; daar zit nog best een taboe. Mogelijk uit angst wat er met die informatie gedaan wordt of dat er dan anders naar hen gekeken wordt.
Eind vorig jaar ging het persoonlijk wat minder met mij. Overigens is onlangs ook vastgesteld dat ik tevens een bipolaire stoornis type 2 heb; daarbij wisselen depressieve en hypomane periodes elkaar af. Maar ook bij herstel zijn er soms zwaardere periodes waar je doorheen moet. Op mijn manier vind ik daar echter wel een weg in.” Ook daarmee toont Jeroen zich (geheel in de geest van deze serie) een ware Pad-vinder.