“Nu ik psycholoog ben voor de doelgroep waar ik zelf toe behoor, is de cirkel rond”
Corneliek Bathoorn is GZ-psycholoog bij Zorggroep Volwassenen bipolair oost in Tilburg (onderdeel van Centrum Angst- en Stemmingsstoornissen, CAS). Zelf vertelt ze nu openlijk over haar eigen angststoornis. “Als ik openheid wil, moet ik zelf de eerste stap durven te nemen.”
Corneliek koos indertijd voor een studie psychologie, omdat je daar veel kanten mee op kunt. Als afstudeerrichting koos ze voor klinische neuropsychologie: een combinatie van harde wetenschap (de werking van de hersenen) en hulpverlening. Kort voor haar afstuderen ging het echter mis. “Ik was bij de V&D om iets voor mijn moeder te kopen en kreeg ineens allerlei angstige gedachten en dacht ik dat ik doodging: klam, draaierig, zwetende handen en trillen. Ik wist niet wat me overkwam en wist niet hoe snel ik thuis moest komen, waar iedereen geschrokken vroeg wat me was overkomen. Het was zo heftig dat ik vroeg om messen op te bergen, want ik vertrouwde mezelf niet meer. Achteraf bleek dat een enorme paniekaanval te zijn.
Het was het startpunt van een duistere periode, waarbij ik in een forse depressie belandde en steeds meer vermijdingsgedrag vertoonde. Een paar maanden zat ik in een zwart gat; de moeilijkste en eenzaamste periode in mijn leven. Ik durfde amper mijn huis uit en ging met veel moeite een stukje fietsen, met een oxazepam als ik wat verder weg ging. Ook thuis kreeg ik paniekaanvallen; ik durfde niet meer alleen te zijn. Gelukkig had ik mijn scriptie al af; ik moest alleen mijn afstudeergesprek nog houden. Zodoende ben ik nog wel afgestudeerd (met veel oxazepam), maar ik wist niet hoe ik verder moest en leefde maandenlang van mijn spaargeld. Mijn moeder ving me veel op, maar was moedeloos omdat ze geen uitweg zag. Sommige vriendinnen vonden het heel lastig, omdat ze ook hun eigen verhaal bleken te hebben; ik was niet de enige.
Pas na drie, vier maanden durfde ik weer naar buiten. Ik ben er weer uitgekropen door veel te oefenen met kleine stapjes: tot de poort, tot de straat; steeds iets verder. Dat is ook de beste manier om van de angst af te komen: jezelf er geleidelijk aan blootstellen (exposure) en doelen stellen. Het was een hele overwinning toen ik weer op de plek in de V&D stond waar het was begonnen. Al zei een duiveltje in mijn hoofd: ‘wat is hier zo bijzonder aan; dat deed je vroeger toch ook?'”
Autoritaire hulpverleners
“Zelf werd ik overspoeld door catastrofale gedachten. Ik zag alleen nog maar wat er mis kon gaan en dacht: wat als ik helemaal de controle kwijtraak en opgenomen moet worden? Of: hoe kom ik thuis als ik naast de snelweg op de vluchtstrook kom te staan? In deeltijdbehandeling bij RIAGG Breda leerde ik via transactionele analyse die gedachten te counteren door veel te oefenen en te leren dat er niets geks gebeurt. Dat heeft wel het een en ander opgeleverd.
Sommige hulpverleners hadden destijds nog iets autoritairs; ze dachten te weten wat goed was voor mij. Ook vond ik vervelend dat ik in de patiëntenrol geduwd werd. Ik dacht: ik ben niet achterlijk – al besefte ik dat ik hulp nodig had. Maar die modernere bejegening van gelijkwaardigheid vond ik toen al veel prettiger. Als het zo simpel was (doe maar zus of zo, dan komt het wel goed), had ik die hele therapie niet nodig gehad. Ik zat daar omdat ik het niet meer wist.
Hoewel de angst bij een paniekstoornis is dat iedereen het aan je kan zien, zagen mensen nooit wat aan mij – al was ik letterlijk versteend van angst. Ook de gedachte dat dat niemand je helpt, bleek vaak helemaal niet te kloppen. Mensen weten vaak ook niet hoe ze moeten reageren en zeggen ‘waar ben je nu bang voor?’ Of ze worden boos en zeggen: ‘stel je niet aan’. Terwijl ik op zo’n moment simpelweg behoefte had aan een arm om me heen; er gewoon zijn.
Wat me heeft geholpen, is leertherapie. Daarbij ontdekte ik dat mijn angststoornis mijn reactie was op het feit dat ik te veel op mijn schouders laadde. De dag dat het begon was in een heel drukke periode: naast het afstuderen (waarbij enkele dingen flink tegenzaten) speelde ook het onverwerkte verlies van mijn vader op mijn 20ste. Verder stond daags erop iets stressvols op het programma (muziek maken in het openbaar) en was het warm weer. Het voorval was de druppel, waarop het hele kaartenhuis in elkaar stortte. Deels bleek het ook een genetische kwetsbaarheid te zijn; zo reageer ik bij veel stressoren en als ik niet op tijd aan de bel trek. Het bleek in de familie te zitten. Zo bleek een tante hetzelfde te hebben meegemaakt als ik en slikte ze kalmeringsmiddelen; ook heeft mijn oma bij een zenuwarts gelopen. Een jongere zus heeft die kwetsbaarheid ook; door mij zijn haar ogen geopend. Ook was het thuis niet makkelijk, doordat mijn vader lang werkloos was en we de eindjes aan elkaar moesten knopen. Hij moet toen behoorlijk depressief zijn geweest; dat kan ook een voedingsbodem zijn.
Later is het in een lichtere variant nog een keer teruggekomen; toen heb ik tijdig kunnen ingrijpen. Wel is het nooit helemaal weg, vooral bij overbelasting of bij dingen waar je weinig vat op hebt. Zo heeft mijn moeder (na een zwaar herseninfarct en een auto-ongeluk) nu veel mantelzorg nodig; het is zwaar om dat te combineren met een gezin. Mijn zus en ik moeten dan echt op onze tenen lopen.
Verder vind ik sommige dingen nog best lastig, zoals verder dan 60 kim autorijden en dan een ‘veilige haven’ passeren zoals de Moerdijkbrug. Bij grote open ruimtes kan het me soms overvallen; dan kan ik me nergens aan vastklampen. Vooral bij stress kan zoiets doorschieten in paniek. Maar als ik me houd aan mijn leefregels (zoals: duidelijk mijn grenzen aangeven), kan ik het onder controle houden. Alarmsignalen voor mij zijn piekeren (vooral ‘s nachts), en sombere, vervelende gedachten. Ook bij slecht slapen en schrikachtiger worden moet ik gaan oppassen. Dat geldt ook als ik controleverlies ervaar. Ik krijg dan het gevoel dat ik geen grip meer heb en ga me verloren voelen.”
Opener geworden
Corneliek koos voor een carrière in de ggz. “De psychiatrie is ook echt mijn ding. Vroeger wilde ik altijd op de RIAGG werken, maar ik bleek psychiatrie leuker te vinden. Ik heb veel klinisch gewerkt, maar ambulant vond ik ook heel leuk. Met heel lichte klachten heb ik echter minder. Twee jaar terug ging ik voor het team angst- en stemmingsstoornissen werken bij GGz Breburg. Zo kwam ik terecht bij de doelgroep waar ik zelf toe behoor: de cirkel is rond. Lang behandelde ik bewust geen paniekstoornissen (vanwege professionele distantie), tot ik dacht: waarom eigenlijk ook niet?
Ik hoef niet mijn eigen verhaal te vertellen, maar waarom zou ik er zo krampachtig van wegblijven? Dat hing ook samen met de herstelgedachte en de ervaringsdeskundigheid die steeds meer opkwam. Als indertijd iemand tegen mij had gezegd dat hij het herkende, zou me dat eerder geholpen dan belemmerd hebben. Dan wisten ze tenminste hoe het voelde. Wel krijg ik soms een casus van een cliënt waar ik mezelf minder geschikt voor vind; dan vraag ik of een ander het kan doen.
Zelf ben ik de laatste jaren ook opener geworden, al durf ik bij een cliënt met een paniekstoornis nog niet te zeggen dat ik het zelf ken. Wel vertel ik dat ik echt wel weet hoe het voelt om somber te zijn en dat ieder mens in zijn leven dingen meemaakt. Ieder heeft zijn rugzakje, soms wat zwaarder dan de ander. Als iemand het heeft over depressiviteit, beschrijf ikzelf hoe het voelt. De ander voelt dan dat het niet louter uit een leerboekje komt. Want mensen vinden contact en echt luisteren het allerbelangrijkste. Dat relativeert het idee dat hulpverleners zelf nooit wat hebben. Door de toegenomen openheid in de ggz lijkt men ook wat reëler te zijn geworden en is het steeds makkelijker om als professional met jouw verhaal te komen. Je kunt het ook nooit helemaal uitschakelen, bijvoorbeeld als een cliënt iets vertelt wat je herkent. Het zou ook raar zijn als een verpleegkundige in een ziekenhuis zelf geen lichamelijke problemen mag hebben.
Een diagnose kan een fijn hulpmiddel zijn voor de juiste behandeling, maar moet geen doel op zich worden. Het beschrijft niet de problemen waar je nu in zit. Niemand past ook precies in één hokje, omdat zelden iemand maar één stoornis heeft. Daarom is het belachelijk om stoornisgericht te werken, zoals met de DBC’s (ook al wil het UWV altijd precies de DSM-diagnose weten, evenals de behandeling en wanneer iemand weer kan gaan werken). Protocollen zijn slechts richtlijnen, waar je bij goede redenen rustig van kunt afwijken.”
Eerste stap
“Met mijn angststoornis valt prima te leven en te werken. Tegen collega’s heb ik er alleen terloops over verteld, omdat er nog geen aanleiding was om het ter sprake te brengen. Ik gebruik het ook niet bewust in mijn werk. Wanneer een nieuwe methodiek voor angststoornissen wordt besproken, ben ik meer psycholoog dan ervaringsdeskundige; dat voelt ook comfortabeler.
Wel is het voor collega’s nog lastig om met eigen ervaringen naar buiten te komen; daar is nog weinig openheid over. Soms heb ik last gehad van stigma en van negatieve reacties; je wordt soms niet als volwaardig gezien en krijgt reacties als ‘durf jij dat wel?’ Ik heb liever dat het dan gewoon open gevraagd wordt. Maar als ik openheid wil, moet ik zelf de eerste stap durven te nemen. Daarom vond ik wel spannend om hier met mijn verhaal naar buiten te komen. Hopelijk leidt dit interview tot meer openheid. Omdat er maar weinig bekend is over psychiatrische problemen, is het goed dat er steeds meer aandacht voor is.
Zelf ben ik ook een voorvechter van ervaringsdeskundigen in ons team; ook mijn team wil dat graag. Al weet ik niet of dat overal bij GGz Breburg zo is. Soms denkt het management: als we een ervaringsdeskundige in dienst nemen, kunnen we geen verzorgende aannemen. Gelukkig begint die tweedeling wat te verdwijnen. Lang hing er ook een taboe, vanwege het oude idee dat je er nooit meer uitkomt als als je eenmaal wordt opgenomen. Wie naar het Hooghuys in ‘De Leur’ ging, zat soms wel 40 jaar op een verblijfsafdeling. Vroeger waren er ook weinig behandelmogelijkheden. En al die cliënten met bijwerkingen op het terrein versterkten dat beeld van ‘de gek’. Mijn moeder begreep ook niet waarom ik in de psychiatrie werkte. Maar toen ik haar een keer meenam naar een afdeling in Etten-Leur, zei ze: ‘het is eigenlijk best leuk hier; het zijn gewone mensen!'”
Luisterend oor
“Ik wil graag de opleiding tot cognitief gedragstherapeut afmaken en me dan richten op de opvoeding van mijn zoontje. Soms maak ik me druk over hem, omdat psychische problemen ook een genetische component hebben. Maar iedereen maakt in zijn leven wel íets mee.
Als je denkt in heel grote doelen, loop je altijd achter de feiten aan. Maar als je ze opdeelt in kleine stapjes, is het beter behapbaar. En als je later terugkijkt, zie je dat je toch een hele weg hebt afgelegd.
Het gaat mij bij een cliënt ook helemaal niet om het etiketje, maar om zijn klachten. De mens staat centraal. Vaak is het heel complex hoe een psychische kwetsbaarheid naar voren komt; iedereen heeft zijn eigen unieke verhaal. Het gaat erom dat je iemand weer in zijn kracht weet te zetten en kijkt waar hij goed in is, zodat hij weer verder kan. En als je het even niet meer weet, is het belangrijk dat je dat eerlijk naar de cliënt communiceert en samen met hem en zijn omgeving op zoek gaat. Want een luisterend oor bieden, present zijn, is de basis van alles.”